dinsdag 22 februari 2011

wijsvinger of middelvinger?

zondag 13 augustus 2006 10:53               


Mijn buurjongetje van 2 lijkt een en al vraag.”Is dat, dat, dat?” zegt hij. Hij wacht mijn antwoord niet af. Hij wijst aan en aan. Hij kijkt en ziet steeds nieuwe dingen. Vraagt hij eigenlijk wel? Blij en opgetogen wijst hij aan wat hij ziet, alles. Hij kijkt en hij ziet, ook mij. Hij neemt me mee, soms; kijkt me eerst guitig aan en in een “O ja”beweging met de volle glans van helder bewustzijn op zijn gezichtje, volmaakt open, steekt hij zijn handje omhoog. In zeker weten dat ik hem bij de hand neem, troont hij me mee. Dribbelend en stribbelend, maar met de doelgerichtheid van een bergstroom gaan we kijken. “Is dat? Dat? Daar?”

Als je net als ik de zestig gepasseerd bent, dan heb je het grootste deel van je leven er op zitten. Je zou mogen verwachten dat je dan ook wel wat zicht hebt gekregen op mens en wereld. Tja, is dat zo? O, inderdaad, ik ben zeker geen tabula rasa meer. Veel is me aangereikt in mijn leven, en ik heb ook zelf wel het een en ander doorwrocht. Ik ben er ook wel achter gekomen dat de menselijke zoektocht nooit ophoudt. De geschiedenis verhaalt een indrukwekkende reeks van denkers en andersdenkers, waarin het menselijke zoeken is uitgetekend. Een lichtende fakkel is van generatie op generatie doorgegeven, als ware de geschiedenis een eindeloze estafette van maratondenkers. Een fakkel van wijsheid, van alles omvattend inzicht? Och nee, een fakkel die de wijze ons aanreikt om ons zelf bij te lichten, zodat we als mens zelf kunnen kijken, waarnemen, analyseren, overdenken. Zo, dat we de vragen van het hier en nu eens helder kunnen krijgen. “Mens, kijk en luister, en vraag jezelf af wat eigenlijk je vragen zijn”. Deze levenshouding is de wieg van de filosofie, en die stond bij die zonderlinge Griek, Socrates. Ik weet het, maar toch, er komen bij mij steeds maar antwoorden op; eigenlijk geen vragen. Is er iets mis?

Ja, ik ben eigenwijs, al zit ik tjokvol met de wijsheid van anderen. Ik ben getraind en doorregen met normen, waarden, statements, formules, inzichten, stellingen, en stelligheden van anderen, mij bijgebracht door een scala aan onderwijzers en een enkele leermeester. Vroeger moesten we alles van buiten leren, en daar ben ik mee groot gebracht en klein gemaakt. Ik heb namelijk eigenlijk nooit geleerd om zelf vragen te stellen, niet aan mezelf, en niet aan anderen. Significant genoeg, springt me dat cliché uit de catechismus in mijn hoofd: “Waartoe zijn we op aarde? We zijn op aarde om eh, te ehh .. , en daardoor te, ehh .. , gelukkig te worden”. De haperingen horen er echt bij. Het wil niet meer. Het automatisme van het antwoord stuit me tegen de borst. Waar zijn mijn eigen vragen gebleven? Hoe komt het dat ik daar niet berstens vol mee zit? Als kind zal ik toch ook aan de lopende band en tot vervelens toe vragen gesteld hebben. Is die bron dichtgeslibd of is die nooit open geweest? En nu? Ik kan me als volwassen man niet verschuilen. Er is voor mij geen Manon des Sources, ik ben zelf verantwoordelijk. Kijk en luister ik zo weinig? Kijk en luister ik wel naar de juiste dingen, waar je misschien juist geen kijk-en luistergeld voor moet betalen. Of ben ik zo bezig geweest met de schijnzekerheden van dit bestaan dat ikzelf, of iemand anders, mijn vragen als onkruid heeft uitgetrokken. Maar eindelijk, ik weet het, het heeft zin, het is verfrissend om jezelf en anderen eens vragen te stellen en niet meteen je antwoorden aan te dragen.

Mijn vriendin, zowat van mijn leeftijd, heeft als jong meisje geleerd hoe gevaarlijk het kan zijn om vragen te stellen. Zeker aan mijnheer pastoor. Hem moest je vooral geen “hoe kan dat nou”vragen stellen; vragen waar het antwoord al doorheen klinkt. Dat was de duvel verzoeken, en die vinnige roodmakende oorvijg die ze jammer genoeg nooit meer heeft kunnen vergeten, maakte haar dat voor eens en voor altijd indringend duidelijk. Toen daar dan nog wat vreemde biechtvadervragen overheen kwamen, had voor haar zowel de alwetendheid als de voorzienigheid een blijvende breuk opgelopen. Ik heb het vaak moeten horen. Sommige vragen moet je wel stellen, maar die kunnen beter niet gehoord worden.
Wijsheid komt met de jaren, zeggen ze, en ik kijkt geboeid naar die negentig jarige die door de gang schravelt. Stram, stijf en opgewekt schuifelt hij met zijn driepoot naar het winkeltje. “Nou ik zet mijn beste beentjes voor hoor. Reken maar.”, zegt ie. Of “Ik ben zo jong niet meer, moet je weten”. Ik luister naar een negenennegentig jarige, die spreekt met een stem die herinnert aan de sonore orgelpijpen die hij vroeger maakte. “ Tevreden zijn is een waagstuk. Tevreden blijven is een meesterstuk!” Snotverpielekes. Een mens verandert. De liefde wordt op den duur een spel  met minder driftige aanwezigheid; meer ontvangend en met meer overgave. Ik kan stilletjes lachen om de indringend omhoog wijzende vinger waarmee Socrates vaak wordt afgebeeld. Tegenwoordig gebruiken ze de liever de middelvinger. Tijden veranderen. Als ik echt ondeugend wordt, begin ik me af te vragen hoe hemlock zou smaken. Ach, hoe serieus of speels we ook zijn of worden, we zijn niet uitsluitend players. We zijn ook nodig en ons leven heeft zin.
De laatste jaren ben ik opnieuw gaan nadenken en probeer ik mijn keurslijf en harnas van oude clichés en axioma’s los te laten. Ik probeer ook maar eens een oorspronkelijke gedachte te krijgen en dat valt niet mee, want ik begin meteen weer te delven naar antwoorden, en die 
verstikken mijn vragen. Nu, toch ben ik daar lekker mee bezig, als in een levensbeschouwelijke trance. Ik kom er achter dat ik het “Aus sich rollendes Rad” opnieuw aan het uitvinden ben. Ik heb de vraag of daar soms iets op tegen is als irrelevant van me afgeworpen en ben gewoon van Nietzsche gaan houden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten