donderdag 24 februari 2011

Eucharistie:Viering of Aanbidding?


Bij het opschonen van mijn bestanden stuitte ik op een artikel uit Trouw van 2006, waarin Mgr. Wiertz, bisschop van Roermond, stevig kritiek geeft op de in zijn ogen al te vrijzinnige uitspraken van expriester en studentenpastor Huub Oosterhuis over Kerkzijn en Eucharistie.  Dat wekte een oud verlangen om mijn gedachten over geloof, kerkzijn en  eucharistieviering in onderlinge samenhang eens op papier, of liever: op het scherm, te zetten. Twee aspecten hebben mij nogal bezig gehouden, namelijk gemeenschapsviering èn aanbidding; respectievelijk een horizontale (van mens tot mens) en een verticale (tussen hemel en aarde) betrokkenheid. Beide aspecten zijn in discussies verabsoluteerd, en er zijn mensen op het kruispunt vastgenageld, hetgeen de harmonie en liefde in het kerkzijn bepaald geen goed heeft gedaan. Daar doorheen hebben woorden als conservatief, onoprecht, verdwazing sporen getrokken, en hebben geleid tot vervreemding en isolement. Twee hoofdrolspelers in de controverse die is ontstaan zijn respectievelijk, Huub Oosterhuis, pastor van de studenten-ecclesia in de zestiger jaren, en Mgr Wiertz bisschop van Roermond. Oosterhuis is een gevierd dichter, hoewel zijn populariteit tanende is. Maar zijn gevoelige teksten zijn omgevormd tot een groot aantal geestelijke liederen, die bij het kerkvolk zeer geliefd zijn, maar door de kerk worden geboycot. Wiertz is zijn opponent geworden, omdat hij vindt dat Oosterhuis te vrijzinnig is, en daarmee zichzelf buiten de kerk heeft geplaatst. Uiteraard blijft Wiertz door deze slimme opstelling de goede herder, die daar geen rol in speelt. Ik heb op de eerste plaats voor mezelf de behoefte alles eens goed en rustig te overdenken, en op een rijtje te zetten.

Aanbidding
In de traditionele opvatting staat bij de Eucharistieviering centraal het opnieuw uitspreken en beleven van de zogenaamde instellingswoorden van de Bijbelse Jezus, die hij heeft uitgesproken tijdens het "Laatste Avondmaal".  In navolging van Jezus zegent de priester, de Celebrant, de offergaven van brood en wijn en zegt over het brood:
Neem het, dit is mijn lichaam.”
En over de beker: “Dit is mijn bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten.”
Traditioneel vormt dit hele gebeuren, het samenspel van woorden en handelingen, de kern van de eucharistie. Volgens de Roomse Leer, komt bij het uitspreken van deze instellingswoorden, Jezus als de Christus in de gedaante van het brood en de wijn bij zijn volk, en worden de geheiligde offergaven in aard en betekenis (substantia) voor zijn volgelingen omgevormd tot geestelijk voedsel, zijn lichaam en bloed.

Voor mij als jonge knaap had het altaargebeuren met de heiliging van de offergaven iets mysterieus, iets wat in ons gezin eerbied afdwong. Het was vanzelfsprekend dat ik misdienaar werd, en het was een eer om daarbij te mogen assisteren. Ik wilde dat zelf ook graag, want het altaargebeuren en alles er omheen sprak me zeer aan.  Ik ben dan ook maar ternauwernood ontsnapt aan een priessteropleiding.
Het kostte mijn moeder geen moeite om me zover te krijgen dat ik ook misdienaar werd bij de nonnen. Dat was voor mij toch wel een zelfoverwinning, want ik moest daarvoor vroeg op (de mis was om 7 uur). Ik beviel wel, blijkbaar; in mijn houding betoonde ik aandacht, concentratie en eerbied. Daar zat geen redenering noch berekening achter. Voor mij was het zonneklaar dat het altaargebeuren tijdens de eucharistie iets bijzonders was; zo heel anders dan het gewone leven van alledag. Ik snapte er in feite geen jota van, maar dat hoefde ook niet en ik dacht er toen ook niet over na. Het was gewoon zo. In mijn jonge jaren gold dat trouwens voor het hele kerkvolk. En dat waren veel mensen, want toen zat de kerk nog bij elk van de drie missen op zondagochtend stampvol. Allemaal brave volgelingen, ja, zeg maar gerust schapen. Dat waren nog eens tijden voor de kerk.

Als misdienaar beleefde ik de heilige mis van dichtbij, en ik vond dat fijn. Ik volgde gebeden en handelingen ook altijd aandachtig en wel in het bijzonder de consecratie, waar de hele mis naar toe werkte, want daarin gebeurde het. Op mysterieuze wijze werd voor mijn ogen een mooi rond, plat en perfect wit schijfje brood veranderd in het lichaam van Christus. Hoe dat kon en wat er nou precies gebeurde; niemand die me dat duidelijk had willen of kunnen maken. Je zag geen verandering, maar het moest toch wel zo zijn, want iedereen geloofde in deze transsubstatiatie. Het moest wel iets te maken hebben met de plechtige gebaren en de half luid gesproken gebeden van de priester: “Hic est enim corpus meum”, herinner ik me. Al snapte ik er dan niets van, en niemand niet, het hele gebeuren was indrukwekkend genoeg, en dat bleef door de jaren heen ook zo.  Vooral omdat bij ons iedereen die dat kon "naar de Kerk ging" bij de hoogtepunten van het leven, als het er echt op aan kwam, dus bij geboorte, huwelijk, dood en afscheid, maar ook bij rampen en tegenspoed, bijv, de watersnoodramp. Dat geloof was een soort geaccepteerde gelovige status quo, een zachte deken waaronder we met ons allen doezelden; er werd niet over gesproken, laat staan dat er iets in twijfel werd getrokken. In elk geval niet door mij, klein snotjong. Maar, zeg nou zelf, het kon toch niet zijn dat al die mensen voor de flauwe kul naar de kerk gingen, op zondag zelfs twee keer: ‘smorgens de mis, en ‘savonds het lof.

Ik zie die houding van kritiekloze, en wellicht ook wat geëxalteerde adoratie sterk uitvergroot terug bij iemand als de conservatieve priester Buyens, die kort geleden op nogal negatieve wijze in het nieuws is gekomen, omdat hij, conform de leer van Rome, een homosexueel, die met zijn vriend samenwoont, de communie geweigerd had. Je vraagt  je af  waar deze pastoor de zelfzekerheid vandaan haalt om in het openbaar zo afwijzend en denigrerend en ja, ronduit beledigend, naar een medemens te doen, zo dwars tegen de Christelijke naastenliefde in? Wel, hij werpt zich op als kruisridder van de christelijke waardigheid en een homosexueel die ter communie wil gaan, ontheiligt volgens hem het sacrament van de eucharistie. Ik vind dat zo iemand eigenlijk veel weg heeft van Don Quichotte, de onvergetelijke vechter tegen windmolens, die hij aanzag voor reuzen. Het zou grappig zijn, ware het niet dat de houding van dit soort geestelijke voorgangers veel kerkelijke maar ook maatschappelijke impact heeft. Het is koren op de molen van homohaters. Kijk, waar je eerst nog denkt: ach, laat gaan, het is tenslotte maar een dorpspief die, om in de stijl van Oosterhuis te spreken, "een show opvoert met een stukje brood". Maar er zit venijn in zijn optreden en meer nog in zijn woordkeuze. Met het woord "ontheiliging" wil hij kennelijk uitdrukken dat iemand enkel en alleen door zijn aanwezigheid het gebeuren aan het altaar onteert. Dat is me nogal een aantijging, en dat niet alleen, het geeft een onaangename inkijk in de geloofsbeleving van deze Buyens. Het roept bij mij het beeld op van "het wit gepleisterde graf" waar Jezus de hovaardige Farizeeërs mee kapittelde. Buyens speelt het plechtig via "het allerheiligste", maar in feite druipt zijn houding van afkeer en mis-kenning van aard en eigenheid van een medemens.
Ik wil het verder niet hebben over de laakbare houding van een dorpspastoor, en wat hij meent te representeren. De feiten spreken voor zich. Bovendien heeft de Kerk bij monde van de Nederlandse Bisschoppen inmiddels laten weten, dat iedere kerkganger zelf naar eer en geweten moet uitmaken of hij of zij ter communie wil en kan gaan. Dat is een wijs besluit. Daarmee is de intregiteit van de homosexuele kerkganger hersteld en is in elk geval voorlopig de rust weergekeerd. Voor mij is het duidelijk dat de "homofobie" daarmee voorlopig ondergedoken is. Voor een discussie over de tegenstel-ling gemeenschapsviering versus sacramentele heiliging is dit hele gebeuren wel van belang. Immers het scherpt de tegenstelling aan. De ene interpretatie of opvatting verheldert daardoor de andere.
Nou is de kerk zelf de laatste tijd zeer negatief in de publiciteit gekomen. Enerzijds door dit soort acties vanuit conservatieve hoek, en anderzijds door de vele gevallen van sexueel misbruik van kinderen door priesters. Dit is nog wel wat pittiger dan de homosexuele praktijk, want hier gaat het om crimineel gedrag jegens kinderen. Je zou zeggen dat een meer bescheiden attitude, waar het op kwesties van moraal en medemenselijkheid aankomt, op zijn plaats zou zijn. Nou is het opvallend dat met name de conservatieve priester juist zo uiterst scherp in de leer is, en zo hard van leer trekt. Zou dat misschien iets te maken kunnen hebben met zijn adoratie van het eucharistisch gebeuren, van de eigen plechtstatige rol daarin met daarbij de eer die als celebrant op hem afstraalt? Zou hij ook niet een beetje behept zijn met een hang naar theater? Het moet bijna wel, en het heeft er alle schijn van. Bij zijn optreden  in  de Eucharistie bijvoorbeeld is in het algemeen de priester "koninklijk" gekleed en zijn optreden staat stijf van geconcentreerde aandacht en van de plechtig neergezette gebaren en rijke rituelen met brokaat, goud en zilver en wierook. Daarin lijkt hij wel wat op de homosexueel, waarvan bekend is dat hij meer dan gemiddeld theaterminded is, en daarin zelfs uiterst creatief is. Denk maar aan Paul de Leeuw. Alleen er is een essentieel verschil: de homo komt vrij, bijna vrijpostig, over, terwijl de priester stijf staat van het protocol. De homo heeft ervoor moeten knokken, om tegen alle vooroordelen in, vrij te worden, terwijl de priester alles in de schoot geworpen krijgt. Er is dus sprake van een grote tegenstelling. Zou de orthodox een beetje bang zijn van dat wat zijn tegenovergestelde is? Zou zijn homofobie ingegeven kunnen zijn door de angst dat hem die vrijheid zou kunnen overrompelen? Zou het zo kunnen zijn dat hij zijn angst daarvoor als walging projecteert op zijn zo uitdagend vrije tegenovergestelde? Zou het zo kunnen zijn, dat met het binnenkomen van de homo in de kerk, de angst zijn eigen hart binnensluipt? Voer voor psychologen, maar dat er wel degelijk iets van waar is, kan ik uit mijn eigen ervaring staven.

Het is duidelijk, Buyens laat het op de foto in alles zien: hier wordt een groots werk verricht waarin hij als dienaar en tegelijk als plaatsvervanger van de allerhoogste Jezus Christus  mag participeren. En hij doet het graag zo te zien, met toewijding en overgave.  Op het hoogtepunt van de consecratie, bij het opheffen van de voor de gelovige kerkganger getransformeerde, en nu dus "heilige hostie", is zijn blik gericht op wat niet langer dat platte schijfje brood is, want het is nu geheiligd tot lichaam van Christus en in stukken gebroken om uitgedeeld te worden. Hij eet het vervolgens vreemd genoeg allemaal zelf op, maar dat zij hem vergeven. Het klinkt wat badinerend als ik dat zo uit de doeken doe. Dat klopt ook wel een beetje, want iets in die stijve manier van doen wekt mijn argwaan. Er is iets wat mij zegt dat deze plechtige rituelen en de adoratie en aanbidding gemakkelijk verabsoluteerd worden, een doel op zich worden, en dat gaat dan altijd ten koste van degene die anders is, de vreemdeling, die welkom wordt geheten, maar tegelijk soms zo argwanend wordt bekeken om zijn anders zijn. Dat is wat me tegenstaat in de conservatief: hij doet er ritueel nog eens een schepje bovenop, waardoor het hele gebeuren wel erg veel nadruk krijgt, zijn rol nog meer benadrukt wordt, wat erg zelfbevestigend is maar tegelijk ook vervreemdend werkt. De opstelling van conservatieven als pastoor Buyens en plebaan Van Rossem jegens homosexuelen laat het navrant zien: ze wijzen "het kwaad" af, en stoten daarom de homosexueel, in hun ogen de personificatie van het kwade, af. Daarmee worden ze zelf het kwaad, immers het maken van onderscheid en het verketteren van het andere, dat zijn de wezenstrekken van het kwade. Het goede brengt bijeen, verenigt. Met zo'n fundamentalistische houding van ontmenselijkte ideologische adoratie en aanbidding haalt de kerk in west Europa de toekomst niet. Het doet allemaal denken aan de heksenprocessen van de Inquisitie. Dezelfde mechanismen zijn waarneembaar.

De hang naar heiligheid was vroeger nog veel meer uitgesproken dan nu, en dat had uiteraard op ons jongelingen enorm veel invloed. Twee voorbeelden uit mijn eigen jeugd dringen zich op. Het gebeurde eens toen ik als misdienaar bij het altaar zat, dat ik na de communieuitreiking tot mijn schrik zo'n wit schijfje, op de grond zag liggen vlak vóór het altaar. "Oh jee", flitste het door me heen, "hoe kan dat? Heeft de pastoor er eentje laten vallen?". Ik herinner me goed mijn verwarring: want wat lag daar op de grond? “Was dit onze Lieve Heer? Of toch ineens weer een schijfje wit brood? Dat kan toch niet!” In deze bizarre setting was de heiligheid ineens niet meer gegarandeerd en vloekte paradoxaal met de rituele opsmuk. Daar zat ik dan, aan de rechterkant op het bordes van het altaar, keurig op mijn knietjes, in mijn misdienaarskleren, naar dat ding te kijken, en wat moest ik doen? "Oh jee, als hij er maar niet op gaat staan", heb ik gedacht.
Ik zal best wel met grote schrikogen hebben toegekeken, want bij de herinnering aan dit voorval is de paniek zelfs nu noch voelbaar. Ik moest iets doen, maar wat?Mijn misdienaarsopleiding schoot hier hopeloos tekort. Opstaan en naar de pastoor toegaan en het zeggen...; ja wat zeggen? Moest ik hem aan zijn mouw trekken en  fluisteren, "mijnheer Pastoor, er ligt een hostie op de grond?",  of moest ik zeggen "... heilige hostie?" Nee, dat kon niet, maar toch in elk geval ook niet "Onze Lieve Heer ligt op de grond! Kon ik volstaan met te wijzen? En wat zou het kerkvolk wel niet denken? Kon ik de mis zo maar verstoren?” Verwarring alom. Nee. Ik deed dus niks, allez, toen toch niet. Maar ik heb het wel gezegd, later, nà de mis. Die stap had iets van een overwinning, want ik was beducht voor de reactie van de pastoor. Mijn nuchtere ontluikende verstand kwam tenslotte tegen mijn angstige gevraag in opstand: "Kan ik het helpen? Het is mijn schuld niet!"
De koele rustige blik van de pastoor viel me eigenlijk wat tegen. Hij liet me voorgaan en bij de bewuste plek aangekomen, zakte hij geroutineerd op één knie en raapte hij doodgemoedereerd het ding op. De vanzelfsprekendheid van zijn handelen drong met kracht de realiteit binnen. Het was eigenlijk allemaal maar heel doodgewoon. Toch ervoer ik het ook als een ontluistering van het gevoel van heiligheid dat ook ik in mezelf had gekoesterd. Het voorval had me ontnuchterd en er drongen zich dus vragen op. Was die hostie nu ineens niet meer heilig,? Wat zou er gebeurd zijn, als ik niks gezegd had en de hostie zelf had opgeraapt? Antwoorden waren er niet. Maar het gebeuren op het altaar werd wat meer doorzichtig, en ik kwam wat steviger met beide benen op de grond te staan.
Het tweede ontnuchterende voorval gebeurde gewoon op straat. Ik liep door de Bermdijk, het arbeidersstraatje  waar ik altijd door ging naar de kerk. Dan zie ik ineens de kapelaan aan komen fietsen. Op zijn damesfiets. In een flits neem ik hem op: indrukwekkend in zijn zwarte kleed, de grijszwarte breedgerande hoed, met koord en kwast; en, o jé, dan zie ik tot mijn ontsteltenis bovenal ook de paarse sjerp. Hij heeft de paarse sjerp om, schiet het door me heen, en hij heeft net als Napoleon, plaagt een stemmetje van binnen, een hand onder de revers van zijn jas. Ik wist het, er was geen ontkomen aan: "hij draagt onze lieve Heer naar een ziek iemand toe". Wat nu? Mijn aarzeling duurde maar kort. Ik moest knielen, en dus ging ik op mijn knietjes, zo op straat, uit eerbied, zoals ons ooit was voorgehouden. Terwijl ik dat deed, keek ik op naar de kapelaan die nu juist voorbij reed, en ik registreerde hoe een vertederd lachje om zijn mond speelde. Ineens voelde ik me een kwezel. Ik voelde de steentjes in mijn knieën prikken, en het drong met een schok tot me door: de kerk met zijn rituelen hoort thuis in de kerk, en niet op straat. Ik wist dat ik dit nooit meer zou doen. Ik had gekozen voor de scheiding van kerk en straat. Voor mij was er iets definitief veranderd; ik was plots geraakt en kritisch geworden; ik ging nadenken. Het "heilige" zou voortaan door mij worden uitgedaagd, en getoetst worden aan de realiteit van het leven. Voor mij zou daarna steeds duidelijker gaan worden dat het "heilige" en het gewone elkaar wel moeten raken, nee sterker, met elkaar in een wisselwerking moeten komen, maar dan wel langs de horizon van ons bestaan, daar waar hemel en aarde elkaar ontmoeten, maar niet midden op het voetbalveld van het dagelijks leven en niet in een straatje in Tilburg. Dat zou gaandeweg culmineren in het besef, dat het goed doet om naar het goede te kijken, maar dat in het leven allereerst het juiste gedaan moet worden.

gemeenschapsviering
De traditionele visie van de kerk, waarbij het gebeuren op het altaar de kern vormt van de eucharistie, werd in de zestiger jaren stevig uitgedaagd door een kritische beweging van een aantal zelfstandige, vrijdenkende priesters en leken die zich bezonnen over de essentie van gelovig leven en kerk zijn in de tijd van nu. Hiervan vormden enkele Jezuïeten, met name van Kilsdonk en Oosterhuis, die verbonden waren aan de studentenecclesia in Amsterdam, de spil. Met name Oosterhuis was een gedreven vernieuwer, die zocht naar waarachtigheid, en naar de essentie achter uiterlijk ritueel vertoon. Hij was ook een van degenen die al snel het celibaat verwierpen als niet ter zake doende, inhumaan en onchristelijk. Het was onvermijdelijk dat hij tenslotte uit de Orde werd gestoten en ik denk dat hij dat ook zelf wilde. Hij bleef echter actief als pastor in de studentenparochie en ontwikkelde in dit kritische maar ook eerlijke klimaat een, ik zou haast zeggen, organische visie op eucharistie en kerkzijn. Hierin staat niet het gebeuren op het altaar centraal, maar de gelovige gemeenschap, die door hem beschouwd wordt als de werkelijke belichaming van Jezus. De Eucharistie werd daarmee voor hem primair een gemeenschapsviering, een feestmaal van broederlijk en zusterlijk delen, van geven en nemen, van liefde en eerbied voor de naaste, omgeven en opgeluisterd door een aantal symbolen en rituelen. De gekruisigde en verrezen Jezus wordt volgens Oosterhuis belichaamd in de gemeenschap. Daarmee nam de kerkgemeenschap impliciet ook de taak op zich om in zijn Geest te handelen. Oosterhuis heeft zich te weinig rekenschap gegeven van het verschil tussen de concrete mens Jezus  en de verschenen Christus: de mens Jezus is uit het graf opgestaan als de onstoffelijke Christus met de gestalte van Jezus, maar de zoon van God. Hij heeft zich uitsluitend gericht op de mens Jezus; de goddelijke Christus, waar Paulus het over heeft, is hij vergeten.

Voor Oosterhuis staat het volk, de gemeenschap, centraal. Voor hem was het geloof in de de transsubstantiatie", in de traditionele beleving de kern van de eucharistie, niet meer dan zinsbegoocheling. Als het ware een omgekeerde goochelaarstruc: het lijkt heel wat, maar er is niks te zien, dus is het een hoop verbeelding; het is niet echt en het stelt goed beschouwd dus ook niks voor. Nee, volgens Oosterhuis is het de Gemeenschap zelf die de Christus present stelt, die daarmee en daardoor geheiligd wordt, en die zich, als ware zij zelf voedsel dat gebroken en gedeeld wordt, voor de medemens beschikbaar stelt. Oosterhuis heeft tenslotte de deur voor de kerk dicht gesmeten met een confronterend interview in Volzin, verschenen in 2002, toen hij een eredoctoraat ontving aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, vanwege zijn bijdrage aan de oecumenische liedcultuur. Citaat:
„Waarvoor ik het liefst erkenning zou krijgen”, zei Oosterhuis toen, „is wat ik ’het demasqué van de transsubstantiatie’ noem: de ontmaskering van de roomse overtuiging dat Christus werkelijk aanwezig is in het brood en in de wijn. In die opvatting is de eucharistie volstrekt onschadelijk gemaakt, de truc der trucs geworden, zonder enige politieke relevantie. Daaraan heb ik iets gedaan. Want niet het brood is het lichaam van Christus, wij, de gemeente, zijn dat. Die straalt zijn kracht uit in de wereld.”

In de ogen van bisschop Wirtz was dit een pijnlijk en de facto ketters affront, een verachting van het wezen van de eucharistie, waarmee Oosterhuis zich zelf buiten de Roomskatholieke kerk had geplaatst. Het is navrant, dat deze dichter op het toppunt van zijn roem, zich verbindt aan een fundamentele miskenning van het eucharistisch gebeuren zoals dat door Rome wordt voorgehouden. Eerlijk is eerlijk, de boodschap van Oosterhuis komt eigenlijk dan wel sympathiek over, maar dat doet mijn buurvrouw van 28 ook. Nee, ik mis iets in zijn verhaal, namelijk de inspiratiebron. Kan het zijn dat, zoals Oosterhuis impliciet aanneemt, de gemeenschap, het kerkvolk, de inspiratie voor zijn ethisch handelen in zichzelf vindt? Ik betwijfel dat. Ik mis daarin ook de gelovige traditie, de bewustmakende openbaring in een volk onderweg. Het doet me denken aan wat er gebeurde in het Joodse volk tijdens de Exodus, toen Mozes op de berg verbleef. Het volk maakte een gouden kalf, vierde feest en verviel tot afgoderij. Ook daar raakte het de binding kwijt met de traditie, de overlevering. Ik mis bij Oosterhuis de verbinding met het gebeuren op het altaar. Dat is de plaats waar tijdens de eucharistie de instellingswoorden van Jezus opnieuw worden uitgesproken en waar hij, als de Christus bij ons komt in de gedaante van Brood en Wijn. Dat is een totaal andere insteek: niet de weg van het zeker weten, maar de weg van het luisteren en van de aanbidding.

Goed beschouwd is het mij een raadsel waarom Oosterhuis zich zo weerbarstig en eigenzinnig heeft uitgelaten over de "transsubstantiatiedoctrine" tot het tenslotte een  breekpunt werd. Juist hij, de gevierde dichter, moet toch kunnen inzien, dat elementen, opvattingen, aannames, door de verandering van de context een andere inhoud, een heel andere actuele, gevoelswaarde, en een onvermoede inspirerende kracht kunnen krijgen. Zegt hij het niet zelf in de beginregels van een van zijn meest gevierde liederen:

         "de steppe zal bloeien
         de steppe zal lachen en juichen...."

Nuchter gesproken kan ik beamen dat de steppe kan bloeien, maar ik heb persoonlijk nog nooit een steppe zien lachen en huilen. " Is het daarmee onzin geworden? Ach, maar nee, het is immers bedoeld als een metafoor, een realistisch beeld met een nieuwe, maar wel een invoelbare inhoud."  Oosterhuis verbindt hier een indringend beeld, een uitgestrekte, dorre steppe, met een nieuwe blije en gelukzalige, maar nog niet bestaande werkelijkheid: bloeien en lachen. Juist door die verbinding te leggen, tussen de druk van een nuchtere werkelijkheid, die we als ons deel herkennen, de dorre steppe, mèt de belofte van een andere toekomstige werkelijkheid, die van menselijk opbloeien en gelukzalig lachen, een werkelijkheid die ons deel zal gaan worden, wint de dichter met zijn gedicht aan inspirerende kracht. Er is daarmee voor de toehoorder een andere hoopgevende werkelijkheid ontstaan: de dorre steppe zal niet alleen bloeien, maar zelfs lachen en juichen, iets wat eigenlijk alleen aan ons mensen gegeven is. Ook dit is een soort transsubstantiatie; een verandering en heiliging van de werkelijkheid met een hoopgevende nieuwe inhoud. Door het gelovig uitzingen daarvan, opent de mens zich met zijn traditie, zijn verlangen, zijn noden, zijn geloof, wordt het ideaal van menszijn opgeroepen en als het ware uitgenodigd om af te dalen, te incarneren in de tekst, in het woord, om daarmee binnen te komen in de belevingswereld van de toehoorder. Dan kunnen er inderdaad wonderlijke dingen gebeuren. De wereld is er vol van: geïnspireerde mensen die zich totaal geven en die "bergen verzetten". Ook mensen die zich inderdaad hebben laten inspireren door de teksten van Oosterhuis. Als dat niet zo zou zijn, dan zouden de woorden van zijn gedicht maar holle frasen zijn. Het gaat dan eigenlijk ook niet aan dat Wiertz laatdunkend spreekt over die liedjes van Oosterhuis.

Ik zou Oosterhuis toch eens willen vragen, of hij zijn eigen gedichten ook een truc met woorden vindt. Waarschijnlijk niet. Ook voor mij roepen zijn woorden een “voorafspiegeling” op van wat eens zal worden, als we er aan werken. Wat hij oproept is geen truc, en ook geen Fata Morgana; het gedicht schetst een beeld naar de toekomst. Het is ook geen zinsbegoocheling, het wordt echt, is de belofte van het gedicht, er komt een nieuwe wereld. Zo'n tekst kan mensen inderdaad hoop geven en kracht om door te zetten. Voorbeelden daarvan zijn er te over. Het wordt wekelijks verhaald in het programma "Against all odds" (BBC), waar het gaat over mensen die, in heel moeilijke omstandigheden hoop en kracht putten uit het Woord dat in Christelijke sfeer gesproken wordt; of het nou een gedicht is à la Oosterhuis, een gebed, de Instellingswoorden, of de woorden van troost en bemoediging en liefde die wij mensen tegen elkaar zeggen; het kan ons wekken en oproepen. Dat doet niet zozeer het woord op zich, maar het gebeurt als een geïnspireerd medemens de woorden uitspreekt, beladen met zijn eigen overtuigingen en verlangens. In gelovig perspectief doen de gebeden van de consecratie in al hun eenvoud naar mijn mening niet onder voor de fraaie versregels van Oosterhuis. Hij echter lijkt er wel doof voor te zijn geworden, en hij vergeet dan wel hoe belangrijk juist de gelovige context is voor de waardering die hij zelf met zijn gedichten heeft mogen ondervinden. Daar is hij met al zijn poeha, want die heeft hij best ook wat (dikke nek heet dat hier), debet aan de geschiedenis en heeft hij leentje buur gespeeld bij de rijke woordenschat en gelovige overtuiging van de traditie. Een kanttekening waarmee tenminste Wirtz het hartgrondig mee eens zal zijn.

Goed beschouwd, komt de houding die Oosterhuis zich aan meet ook wel wat hoogmoedig over; het gevaar dat de getalenteerde aankleeft. Het klinkt ook wel mooi, "wij, de gemeente, het kerkvolk,  vormen zelf het lichaam van Christus". Dat ik daarin de inspiratiebron mis, komt omdat ook hij zijn mening verabsoluteert, alles naar zich toetrekt en daarin doorschiet. Hij is eigenlijk net als de orthodoxe priester Buyens als een sappige groene krop sla, die eenzaam op het veld is blijven staan: die schiet door. Hij krijgt een prachtige zelden vertoonde bloeistengel, bijna te mooi om aan te zien, maar is niet meer te eten. Ik persoonlijk heb er behoefte aan het mysterie te laten zijn en worden; hij wil dat het er is, hier en nu, in hemzelf met en in zijn gemeenschap.  Ikzelf geloof dat het mysterie teder benaderd moet worden, afgesmeekt moet worden, in fierheid, maar ook nederig; hij lijkt het op te ei(/ij)sen,  en slaat het daarmee plat in de realiteit van zijn eigen menszijn. Zonder gelovige, kerkelijke draagbalk is "de steppe zal lachen..." ook niet meer dan rijmelarij.

een poging tot synthese
Je zou mijn belevenissen als jongeling in de Kerk kunnen zien als niet meer dan de eerste vingeroefeningen van persoonlijke bewustwording en kritische zelfbewuste stellingname. Zeker, het waren op zich kleinigheden, maar ze waren wel de voorbode van de omwenteling in beleving en opvattingen tijdens en na mijn pubertijd, waarin de confrontatie tussen persoonlijke gevoeligheden, verlangens en strevingen en de kerkelijke moraal in volle hevigheid losbarstte en over me heen kwam. Zelfstandig nadenken bleek geen sinecure en bleek naar ik registreerde tevens niet iedereen gegeven. Maar ik groeide nu eenmaal op in de zestiger jaren: de tijd van bewustwording, ontknechting, ontmanteling van autoritaire gezagsstructuren en van innerlijke groei naar zelfstandigheid. Dat ieder bewust levend mens vroeg of laat geconfronteerd wordt met autoriteit en gezag, en daarin met de dogmatiek van de Roomse Kerk, is een schrale troost voor de ellende waar ik en menig ander in de worsteling met geïndoctrineerde opvattingen van "zo hoort het en zo moet het" heb moeten afrekenen. En je komt er niet omheen, je bent een kind van je tijd, en je realiseert het je meer en meer: "ieder mens zal moeten zoeken naar een persoonlijke stellingname en synthese, al is het maar een bewust en overtuigd beamen, om een volwassen plek in te kunnen nemen in kerk en samenleving". Vooral omdat de Kerk niet geschroomd heeft om keer op keer met harde, en betuttelende uitspraken te komen over sexualiteit, liefdesbeleving en gezinsvorming; zaken die ieder mens diep raken, en beroeren, en soms ook heel onzeker maken. Voor de Kerk waren dat noodzakelijke richtlijnen vanuit moraaltheologische beschouwingen; ahum, kan het nog gewichtiger? Voor de leek waren het veeleer afstandelijke, bemoeizuchtige, wereldvreemde regels, waarin de Kerk er blijk van gaf niet met de menselijke, ethische en technologische ontwikkelingen in de samenleving mee te evolueren, maar dat zij verkoos te blijven tamboereren op achterhaalde Aristoteles doctrines. Er was een Paus Johannes XXIII voor nodig om de liefde in de leer weer voelbaar te maken. Maar ook hij had niet het eeuwige leven, en zijn lijn werd niet voortgezet, om de doodeenvoudige reden dat de volgende Paus er in zijn heiligheid niet de mens naar was. Wat is er daarna niet afgevochten over kwesties als sexualiteit, sexuele geaardheid, sex vóór, buiten en na het huwelijk, huwelijkstrouw, homosexualteit, liefde en overspel, condoomgebruik, abortus. De opstelling van de Kerk was en is in het zoeken naar een nieuwe modus vivendi niet wijs geweest; zij was en is nog steeds behoudzuchtig, ja heer(s)zuchtig, dominant en dwingerig, en begrijpt niet dat er een nieuwe blije melodie op de notenbalk moet kunnen komen wil de partituur op de standaard blijven. Zo niet dan zal de mens, het gelovige juk afschudden, zich vrij maken en gaan improviseren. En ja hoor, de kerk liep leeg, tot tegenwoordig nog een schamel, handjevol bejaarde kerkgangers een herinnering wakker houdt aan wat er eens was: een geestelijk imperium.  Was de kerk fout? Ja! Zij probeerde, net als de bisschop Lèonard en de heren Pastores nu nog doen, overtuigd van het eigen gelijk, haar regels en doctrines op te leggen en af te dwingen terwijl ze in haar opstelling coulant, vergevingsgezind, gastvrij en open had moeten zijn, vertrouwend op de geleidelijke inwerking van haar verkondiging van de blijde boodschap.

Je kunt gerust het "heilige" en het alledaagse, resp., het principiële en het reële opvatten als polen van ons bestaan. Nee, ik bedoel dat niet geografisch, als waren het Noord en Zuidpool van de aarde. Ik zie het als Yin en Yang, als de bekende twee kanten van de medaille, als binnen en buitenkant, als hylè en morphè, als mannelijk en vrouwelijk, als rationeel en gevoelsmatig, als notenbalk en melodie, als de verzameling van dit alles. Nee, ik zie het geloof zeker niet als een statisch vastliggend gegeven. Dat is nogal een statement, want ik bespeur in de Christelijke Kerken sterk de neiging om het "heilige" als een starre doctrine en als maatstaf aan ons, beminde gelovigen, voor te houden. Een maatstaf, die aan de ene kant meetlat is om ons de maat te nemen, en aan de andere kant een stok om ons, de hond, mee te slaan. Het komt me voor dat tegenwoordig het heilige gebeuren op het altaar, ondanks alle pracht en praal, ondanks de nog zo overtuigde inzet van mijnheer pastoor, door de moderne mens beschouwd wordt als een wat saaie, achterhaalde "one man show". Zeker in de traditionele setting van de priester en het volk, waarin de kerkgemeenschap eigenlijk alleen maar toekijkt en luistert, gaat er geen aansprekende boodschap van uit. Ik betreur dat omdat ik vind dat ook voor de moderne mens het altaargebeuren onmisbaar is: daarin zetelt de inspiratie die van een groepje angstige volgelingen, de Apostelen, en van de Emmaüsgangers gelovige doorzetters heeft gemaakt. Ook wij hebben die bron nodig. Maar het water stoomt niet voldoende en de ondergrond wordt drassig en moerassig. Dat is geen vaste grond, en niet iedereen kan over water lopen. O ja, ik respecteer de priester die in deze tijd probeert de diepste waarden overeind te houden, maar ik verlang wel een beweeglijke visie die niet afklemt, maar die ruimte schept. Conservatieve priesters als pastoor Luc Buyens uit Reusel, plebaan Geertjan van Rossem en bisschop Antoon Hurkmans van bisdom den Bosch, bisschop Léonard van België, realiseren zich onvoldoende dat daarbij de levensvreugde en de acclamatie van het volk nodig is. Zonder Palmpasen, met de feestelijke juichende inhuldiging door de gemeenschap, hoe dramatisch ook, zal er geen Pasen zijn. En natuurlijk is er geen Eucharistie mogelijk zonder een kerkgemeenschap. Het is een gezamenlijk beleven, waarin Jezus als de Christus opnieuw waarlijk geestelijk voedsel kan worden voor de Kerkgemeenschap, belichaamd als brood en wijn, die daardoor geïnspireerd en bemoedigd in actie kan komen. Dat Buyens besluit om, in een eucharistieviering, met een aantal homosexuelen onder het kerkvolk, maar geen hosties uit te delen, omdat hij niet kan zien wie "in zonde leeft" is een grove miskenning van het wezen van de Eucharistie. Daarin heeft hij zichzelf boven de Christelijke leer van de Naastenliefde geplaatst, en zich geschaard onder het volkje Farizeeërs waar Jezus in zijn tijd zo tegen fulmineerde; een wit gepleisterd graf mooi maar met een dode inhoud.

Ik heb het gevoel dat Wirtz met een beroep op zijn bisschoppelijk leergezag eigenlijk hetzelfde doet, en zich het voorrecht aanmatigt om de verantwoordelijke realiteitszin van de tegenwoordige mens als een lachertje af te doen. Bij de gelovige van nu komt de clerus echter niet meer klaar met een plechtige Herenhouding van de mannen broeders: "wij hebben het hier voor het zeggen". De tegenwoordige leek is uitermate goed onderlegd, heeft creatief kritisch leren denken en handelen in verantwoordelijkheid, en weet ten diepste ook wel dat een goede verstandhouding tussen kerkelijk en wereldlijk, spiritueel en reëel, essentieel is voor het mens zijn. Ik heb de indruk dat de conservatieven in de kerk hardnekkig en eigenzinnig blijven proberen de gelovige duiding van kerkelijk leven te monopoliseren, en hun denkbeelden trachten door te drukken en desnoods de ruimdenkende gelovigen te weren. Geloof je dat niet lezer? Het is ook bijna niet te geloven. De aartsconservatieve bisschop Léonard, pas benoemd tot aartsbisschop van de Belgische kerkprovincie haalt met het grootste gemak oude doctrines van een verlopen kerk voor de dag, en gaat daarin zwaar over de schreef. En opvallend genoeg gaat het weer over sexualiteit, het idée fixe van de aartsconservatief. Léonard waagt het zelfs homosexualiteit af te doen als een een ziekte, zoals anorexia, die genezen kan en moet worden. Voor hem is homosexualiteit een bewuste en foutieve, afkeurenswaardige, tegennatuurlijke, lees: zondige, handelswijze.
Dat roept toch allerlei vragen op. Wat zijn nou eigenlijk de criteria voor natuurlijk en tegennatuurlijk? Velen in en buiten de kerk zien het celibaat bijvoorbeeld als uiterst tegennatuurlijk, en als de oorzaak van sexuele aberraties bij priesters, zoals sexueel misbruik en pedofilie. De kerkelijke overheid zet zich schrap en probeert onder dat groeiende inzicht uit te komen. Hoe denkt de kerk over zelfbevrediging? Is dit wel of niet in overeenstemming met de natuurlijke bedoelingen? Let wel, het is algemeen aanvaard als een natuurlijk fenomeen en belangrijk in het ontdekken en leren kennen van de eigen sexualiteit bij de groei naar volwassenheid. En waarom is homosexualiteit tegen de natuur? Homosexueel gedrag past immers helemaal bij de natuur van deze mens. Je moet toch wel vol zitten van eigenwaan als je een medemens de maat durft te nemen met je eigen aard, die zo duidelijk niet past bij de natuur van die ander. Er moet wel een dringende reden zijn waarom de kerk juist over "homosexualiteit"  als sexueel verkeer tussen mannen zo'n enorme “opbef” maakt. Is dit misschien een fenomeen dat de kerk en zijn gezagsdragers direct zelf bedreigt? Zijn ze bang dat de mannen broeders zich hieraan zouden gaan overgeven, als een gemakkelijk alternatief voor een heterosexuele relatie, zoals vaak blijkt te gebeuren op de seminaries. Is de walging waar een zekere pastoor over spreekt misschien een uiting van zelfhaat die hij op een gemakkelijk slachtoffer projecteert? Het is bekend dat er onder de priesters naar verhouding veel meer homosexuelen zijn dan in de samenleving. We mogen ons herinneren dat in het Romeinse rijk sex met jongelingen, dus homosex, tot in het Florence van MichelAngelo een gewone praktijk was, en zelfs werd verkozen boven heterosex. Ligt daarin misschien de primaire oorzaak van de kerkelijke preoccupatie jegens homo's. Oh, ik denk dat pastoor Buyens deze overwegingen niet allemaal gehad heeft toen hij de mis deed en bij de communie de evident homosexuele Prins Carnaval en daarmee de duvel in persoon zag naderen. Sterker nog, ik denk dat Buyens gewoon een simpele volgzame, misschien ook wel wat vereenzaamde man is, die blind de officiële leer van Rome volgt, zich daar krampachtig aan vasthoudt en daar persoonlijk voor zijn eigen gemoedsrust garen bij spint. Maar zouden het niet dit soort mensen zijn, zij die er nooit toe zijn gekomen om eens zelf na te denken, en die reageren vanuit een onaangenaam buikgevoel, die de intolerantie in de samenleving doen groeien? Waarschijnlijk wel, want het zijn uitgerekend deze mensen die zich willen vasthouden aan de letter van de wet. Een mens die geleefd heeft, weet dat dit een gevaarlijk polariserende keuze is, die leidt tot verkettering en isolement. Daarin ligt verscholen het grote kwaad, dat van het verabsoluteren, van de verkapte zelfverheerlijking, van veroordelen en uitsluiten. Het lijkt er helaas op dat we in deze tijd te maken hebben met een Rooms reveille dat juist hierdoor gekenmerkt wordt. Anders kan ik de recente liturgische zuivering waarbij de mooiste liederen, ja je raadt het al, waaronder een reeks liederen van Oosterhuis, door de bisschoppelijke censors uit de officiële liturgie worden geweerd. Oosterhuis lijkt daarmee de facto "kalt gestellt". Dat verklaart ook de verbijsterende opstelling van plebaan van Rossem, die doodleuk zegt dat homo’s niet moeten protesteren maar de kerk maar moeten verlaten. Hij zegt apodictisch eucharistie en homosex gaan niet samen. Ik ga maar dat akelige balletje maar niet terugspelen, maar sla maar eens een krant open in deze dagen en lees zelf het verhaal over een 82 jarige priester en zijn misdienaar.

Is dit nou een ontwikkeling waar we blij mee moeten zijn? Nou, nee. Ik kies rigoureus voor wederzijds begrip, tolerantie, vertrouwvol inspelen op het eigen geweten en de eigen verantwoordelijkheid. De kerk zou zich meer dan vertoond door de radicalen, de conservatieven, moeten bezinnen op de samenhang in het eucharistisch gebeuren. Teveel worden elementen daaruit geïsoleerd en ten hemel geheven. Maar dat geldt mutatis mutandis ook voor iemand als Oosterhuis. In deze tijd leven we toe naar Pasen. Een uitgelezen periode om de gang van Jezus met zijn volgelingen, zijn gemeenschap, te volgen op zijn weg naar beproeving: van opperste vreugde en euforie bij Palm Pasen, het liefdevol breken en delen en zich weggeven bij het Laatste Avondmaal, via eenzaamheid, bezinning en smeekbeden op Getsemaneh, veroordeling, lijden, dood en opstanding, opnieuw als eucharistisch gebeuren te beleven.  Daarin ligt inderdaad enerzijds in een gezamenlijk optrekken van Jezus en zijn apostelen het hele gebeuren besloten dat in de eucharistie wordt verhaald en herbeleefd, en anderzijds vormt het de grond voor de enorme inspirerende kracht die triomfantelijk culmineert in de opstanding uit de dood; de opwekking en opstanding van Jezus als de Christus, als hart en bezieling van de jonge kerkgemeenschap. Maar dat houdt dan ook in dat de gemeenschap in Christelijke geest op weg gaat en net zoals Jezus zelf tot daden overgaat. De "blijde boodschap" moet opnieuw geactualiseerd worden in ons eigen leven, zodat de blijdschap afgelezen kan worden aan het concrete doen van de kerk. Net als Jezus geleefd heeft dient onze aandacht uit te gaan naar de mensen die in de samenleving gemarginaliseerd zijn en niet meer in staat zijn voor zichzelf op te komen: de misdeelden, de slaven van deze tijd. De kerkgemeenschap kan werken als een zuurdesem, door te handelen, te doen. De daad en het woord zijn daarin één. Te vaak beperken we ons echter, wij, leken maar ook voorgangers tot zalvende mooie met verve gesproken volzinnen en vergeten we dat de inspiratieve kracht van de boodschap zit in de daden van ons eigen leven en niet sec in de woorden waarin die verhaald worden. De inspiratieve kracht ligt immers niet besloten in de woorden op zich. Tegen zo'n opvatting protesteert Oosterhuis terecht. Maar in de daden waarvan verhaald wordt. De daad moet als het ware de binnenkant, de substantia, van het woord zijn. Dat is zo bij de instellingswoorden van Jezus, en dient ook zo te zijn voor ons kerkgangers in ons leven. We zullen als kerkgemeenschap dus de instellingswoorden met ons eigen leven waar moeten maken. Liefde is een werkwoord, weten we, en moet gedaan worden. Juist daarin is Jezus ons voorgegaan.

Dan gaat het niet meer aan om iets uit dit verhaal van leven, breken en delen, bidden en smeken, lijden, sterven, zwakte, trouw en ontrouw, vergeving en opstanding te isoleren en als enige en absolute waarheid voor te stellen. Dan gaat het erom ieder mens concreet het gevoel te geven dat hij in zijn onvolmaakte hoedanigheid geliefd is, en erbij hoort. Alleen zo kan het volle bouquet van het Christelijk geloof gesmaakt worden.


(lit.: Trouw, de Verdieping   | religie & filosofie  | 06072006/ ’Huub Oosterhuis bestrijdt de leer’
door Marc van Dijk)


Geen opmerkingen:

Een reactie posten